Artikel 162 van de grondwet.
Artikel 40 van het decreet over het lokaal bestuur van 22 december 2017.
Artikels 326 tot en met 341 van het decreet over het lokaal bestuur van 22 december 2017 betreffende het bestuurlijk toezicht.
Wet van 30 juli 1979 betreffende de preventie van brand en ontploffing en betreffende de verplichte verzekering van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid in dergelijke gevallen.
Wet van 24 juni 2013 betreffende de gemeentelijke administratieve sancties en latere wijzigingen.
Wet van 11 december 2023 tot wijziging van de wet van 24 juni 2013 betreffende de gemeentelijke administratieve sancties, van de Nieuwe Gemeentewet en van de wet van 15 mei 2007 tot instelling van de functie van gemeenschapswacht, tot instelling van de dienst gemeenschapswachten en tot wijziging van artikel 119bis van de Nieuwe Gemeentewet ("de wijzigingswet").
Door de wijziging van de wet van 24 juni 2013 betreffende de gemeentelijke administratieve sancties, die sedert 8 januari 2024 van kracht is, én het nieuwe protocolakkoord betreffende de gemeentelijke administratieve sancties voor gemengde inbreuken, dat in werking treedt op 1 juni 2024, dringen enkele kleine bijkomende wijzigingen aan de algemene politieverordening (APV) zich op:
De voorbije maanden werkte het zonaal preventiebureau aan een tekst met technische bepalingen rond brandveiligheid, toepasbaar op publieke plaatsen (gebouwen, tenten, pleinen).
Deze tekst is een invulling van de bepalingen uit artikel 4 van de wet van 30 juli 1979 die gemeenteraden toelaat politieverordeningen te maken over veiligheidszaken die niet via een hogere wet geregeld zijn.
In de algemene politieverordening staan meerdere bepalingen rond brandveiligheid. Gebruik ervan door de brandweer herinnert vaak aan de soms verouderde inhoud.
De bepalingen in het APV laten toe dat de brandweer, op vraag van de burgemeester, een nazicht brandveiligheid kunnen doen op basis van objectieve bepalingen. Die bepalingen moeten een beeld geven van de (on)veiligheid van een burger wanneer die een openbare plaats betreedt. 14 verschillende soorten bepalingen voor de 14 Fluvia-gemeenten is moeilijk en gaat in tegen de vraag van onze inspectie om te werken aan 'gelijkvormige regels in de ganse zone'. Daarom wordt voorgesteld het bijzonder deel van de algemene politieverordening m.b.t. brandveiligheid aan te passen.
Artikel 1
Onderstaande wijzigingen aan de algemene politieverordening van de gemeente Kuurne, zoals goedgekeurd in de gemeenteraad van 6 april 2009 en latere wijzigingen, worden goedgekeurd:
De wijzigingen worden in het vet aangeduid.
DEEL 2. BIJZONDER DEEL
TITEL 1. OPENBARE ORDE IN HET ALGEMEEN
HOOFDSTUK 1. Algemene bepalingen
Artikel 159bis gemengde inbreuk – volgens artikel 448 Strafwetboek
Het is verboden, hetzij door daden, hetzij door geschriften, prenten of zinnebeelden iemand te beledigen in een van de omstandigheden in artikel 444 Strafwetboek bepaald. Het is tevens verboden, in een van de omstandigheden in artikel 444 Strafwetboek bepaald, iemand die drager is van het openbaar gezag of van de openbare macht of die met een openbare hoedanigheid is bekleed, door woorden te beledigen in zijn hoedanigheid of wegens zijn bediening.
Opgeheven
Artikel 159ter gemengde inbreuk – volgens artikel 448 Strafwetboek
Het is verboden zich schuldig te maken aan diefstal of poging tot diefstal.
Hij die een zaak die hem niet toebehoort, bedrieglijk wegneemt of poogt weg te nemen, is schuldig aan diefstal of poging tot diefstal. (Met diefstal wordt gelijkgesteld het bedrieglijk wegnemen van andermans goed voor een kortstondig gebruik)
Opgeheven
Artikel 159 septies
§1. Het is verboden om schadelijke stoffen als lachgas, klaviergas en aanstekergas te verhandelen en/of te bezitten als de handel en/of het bezit ervan gericht is op een oneigenlijk gebruik van deze gassen met het oog op het opwekken van een roeseffect.
§2. Het is verboden om voorwerpen te verkopen en/of te bezitten die de menselijke consumptie van lachgas faciliteren.
§3. Het is de uitbaters en hun aangestelden van private maar publiek toegankelijke inrichtingen verboden om al dan niet stilzwijgend het gebruik van schadelijke stoffen als lachgas, klaviergas, aanstekergas met het oog op het opwekken van een roeseffect toe te laten in hun zaak.
§4. Het is verboden om op het publiek domein en in private maar voor het publiek toegankelijke plaatsen lachgas, klaviergas, aanstekergas en verdampte alcohol te inhaleren met het oog op het opwekken van een roeseffect.
Opgeheven
TITEL 3. OPENBARE VEILIGHEID EN DOORGANG
HOOFDSTUK 7. Brandveiligheid publiek toegankelijke plaatsen
Artikel 215
Deze afdeling is van toepassing op alle lokalen of inrichtingen waar gedanst wordt en die een publiektoegankelijke ruimte hebben (intra muros) van meer dan 100m².
Deze afdeling geldt onverminderd andere wettelijke en reglementaire bepalingen terzake, inzonderheid deze betreffende de Stedenbouw en de ruimtelijke ordening, het Algemeen Reglement voor Arbeidsbescherming, Vlarem en de federale basisnormen inzake brandveiligheid (bij nieuwbouw).
§1.Toepassingsgebied
Hiernavolgende artikelen zijn van toepassing op de publiek toegankelijke locaties (gebouw*, plein, tent…) op het grondgebied van de gemeente Kuurne.
Het algemeen deel (afdeling 2) is steeds van toepassing. Bijkomend zijn er bepalingen van toepassing op respectievelijk nachtbezetting of tijdelijke constructies.
§2.Terminologie
Voor nadere toelichting van de terminologie die gebruikt wordt in onderhavige artikels wordt verwezen naar de basisnormen voor preventie, brand en ontploffing. (koninklijk besluit van 7 juli 1994 en wijzigingen) en naar het begrippenkader bijzonder deel.
§3. Andere wetgevingen of regels
Naast onderhavig lokaal reglement zijn potentieel nog andere algemene of specifieke reglementeringen of regels van kracht, zoals Codex Welzijn, ARAB, AREI, Vlarem…
Voor nieuwe gebouwen gelden naast de hiernavolgende bepalingen tevens de federale basisnormen. (koninklijk besluit van 7 juli 1994 en wijzigingen), verder genoemd ‘Basisnormen’; Deze kunnen afwijkend/strenger zijn dan de hieronder vermelde bepalingen.
§4. Afwijkingen
Afwijkingen op dit reglement dienen gefundeerd door middel van een risicoanalyse met bijhorende/uitgewerkte veiligheidsmaatregelen, afgeleverd door een bevoegde instantie en gevalideerd door de burgemeester.
Artikel 216
De lokalen of inrichtingen die onder het toepassingsgebied van dit reglement vallen, worden opgedeeld in vier categorieën, afhankelijk van de aanvraag of van de feitelijke vaststellingen inzake dansactiviteiten:
D1: alle lokalen waar de hoofdactiviteit bestaat in het uitbaten van een dansgelegenheid met een permanent en/of commercieel karakter;
D2: alle lokalen waar de hoofdactiviteit bestaat in het uitbaten van een eetgelegenheid, doch waar daarnaast ook gedanst wordt;
D3: alle lokalen die op een polyvalente manier kunnen gebruikt worden en waar op onregelmatige tijdstippen een dansactiviteit naar aanleiding van een bijzondere gelegenheid doorgaat (max. 12 maal per jaar, max. 2 per maand)
D4: tijdelijke constructies, tenten of tijdelijke gebruikte inrichtingen;
De publiek toegankelijke locatie moet bereikbaar zijn voor het brandweermaterieel volgens volgende leidraad (afwijkingen enkel mogelijk mits overleg met de brandweer of mits aangetoond met een positieve proef):
- doorgang 4m breed en 4m hoog;
- draaicirkels: binnenstraat van 11m en een buitenstraal van 15 m;
- een draagvermogen dat de toegang en werking van brandweervoertuigen waarborgt;
- minstens 1 gevel bereikbaar, met uitzondering voor gelijkvloerse locaties waarbij de brandweervoertuigen zich moeten kunnen opstellen tot op min 60m.
De toegangswegen en opstelplaatsen moeten vrijgehouden worden voor de hulpdiensten.
De aanwezige hydranten, waterwinplaatsen en gasafsluiters moeten steeds vrij en bereikbaar zijn.
Onderafdeling 3. Algemeen principe
Onderafdeling 2 Inplanting
Artikel 217
Het reglement heeft tot doel de voorwaarden te bepalen waaraan de lokalen met dansgelegenheid, lokalen voor polyvalent gebruik en tijdelijke constructies moeten voldoen om:
1° brand te voorkomen en uitbreiding tegen te gaan;
2° ieder begin van brand snel en doeltreffend te bestrijden;
3° een veilige en snelle ontruiming van de aanwezige personen te allen tijde te verzekeren;
4° de tussenkomst van de brandweer te vergemakkelijken.
Daartoe bepaalt de brandweer de technische bepalingen waaraan de lokalen moeten voldoen. Deze bepalingen betreffen:
1° de toegangswegen en de inplanting van het lokaal of de constructie tegenover derden
2° de compartimentering van een eventuele woongelegenheid*
3° de toegelaten bouwelementen*
4° de evacuatiemogelijkheden
5° de voorschriften voor specifieke lokalen en technische ruimten
6° de voorschriften waaraan de technische uitrusting moet voldoen
7° de voorwaarden waaronder ontvlambare vloeistoffen en brandbare gassen moeten worden opgeslagen
8° de voorschriften met betrekking tot bekleding en versiering van het lokaal
9° de regels inzake periodieke controle van technische installaties en veiligheidsuitrusting
10° de uitbatingsvoorschriften.
De publiek toegankelijke locatie moet van de aanpalende gebouwen en locaties van derden ofwel minstens 4 m verwijderd zijn ofwel gescheiden zijn door wanden van metselwerk of beton of brandveilige bouwelementen EI60. Verbindingen kunnen enkel via zelfsluitende of bij brand zelfsluitende deuren met een minimale brandweerstand EI130. Derden hebben hun eigen evacuatiemogelijkheden (op dezelfde manier brandveilig gescheiden).
Daar waar brandveilige scheidingen vereist zijn mogen de doorvoeringen de brandweerstand niet nadelig beïnvloeden.
Voor de door de overheid toegestane tijdelijke uitbatingen kan mits akkoord van de eigenaar aanvaard worden:
- ofwel leegstand van de aangrenzende ruimtes;
- ofwel een totale bewaking, menselijk en/of technisch, in alle aangrenzende ruimtes én deze die ermee in verbinding staan.
Onderafdeling 4. Toelating
Onderafdeling 3 Constructie
Artikel 218
De lokalen D1 en D2 moeten conform zijn aan de respectieve bepalingen die omschreven zijn in een technische nota zoals zoals opgenomen in onderafdeling 6. Toelating wordt bekomen via het milieuvergunningsstelsel (Decreet d.d. 28 06.1985) waarvan voormelde conformiteit deel uit maakt.
De stabiliteit van het gebouw met 1 bouwlaag (gelijkvloers) wordt verzekerd door een constructie R30 of vervaardigd uit metselwerk of beton. Voor gebouwen met meerdere bouwlagen is dit minstens R60 of constructie uit metselwerk of beton.
Wanneer dit niet aantoonbaar is kan een branddetectie installatie aanvaard worden van het type totale bewaking met doormelding 24/7.
In geval van een open gebouw*te vervallen de bouwkundige structurele eisen bij brand.
Onderafdeling 4 Evacuatie
Artikel 219
De lokalen D3 moeten een toelating inzake brandveiligheid bekomen van de Burgemeester. De toelating is gebaseerd op de conformiteit van het lokaal met de respectieve bepalingen uit de technische nota zoals opgenomen in onderafdeling 6.
Uitgangen zijn minimum 80 cm breed (uitgezonderd 70cm voor gebouwen van vóór 1972). De vrije hoogte moet een vlotte evacuatie garanderen. Dit principe geldt voor deuren, gangen én trappen.
De totale breedte van de uitgangen wordt bepaald aan minstens 1cm per persoon.
Het totaal aantal cm breedte vormt de theoretische evacuatiecapaciteit; voor gebouwen onderworpen aan de Basisnormen gelden alleen de veelvouden van 60 cm.
Uitgangen bevinden zich in tegenovergestelde zin t.o.v. elkaar en gelijkmatig verdeeld.
Als (nood-)uitgang kunnen alleen deuren aanvaard worden; poorten tellen enkel wanneer zij in open stand vergrendeld staan (min. 2 m vrije hoogte) of ingevuld zijn met deuren.
De uitgangen kunnen onmiddellijk en gemakkelijk geopend worden bij brand of paniek en leiden rechtstreeks naar buiten of naar een veilige plaats; de maximale loopafstand tot de (nood-)uitgangen bedraagt 45m.
Vanaf een bezetting hoger dan 50 personen draaien alle (nood-)uitgangen open in vluchtzin of moeten in geopende stand worden geblokkeerd bij bezetting; uitzondering wordt gemaakt voor één enkelvoudige inkomdeur indien deze op een openbaar terrein uitkomt.
Vóór en achter de deuren die naar buiten leiden, mag niks geplaatst worden die de evacuatie kan hinderen.
Buiten dient men zich te kunnen verwijderen naar een veilige plaats (in akkoord met de brandweer).
Onderafdeling 5 Bijzondere lokalen en installaties
Artikel 220 Commerciële en collectieve keukenactiviteiten
De tijdelijke inrichtingen, tijdelijke constructies en tenten van D4 moeten eveneens een toelating inzake brandveiligheid bekomen van de Burgemeester, telkens een activiteit wordt georganiseerd waarbij er dansgelegenheid zal zijn. De toelating is gebaseerd op de conformiteit van de inrichting met de respectieve bepalingen uit de technische nota zoals opgenomen in onderafdeling 6.
De keukenactiviteiten moeten van de rest van het gebouw gescheiden worden door wanden met een minimale brandweerstand EI60 of metselwerk of beton, en verbindingsdeuren zijn zelfsluitend of bij brand zelfsluitend met een minimale brandweerstand EI130.
Wanneer de keukenactiviteiten niet brandwerend gescheiden zijn ten opzichte van de aangrenzende verbruiksruimte, dan dient elke vast gemonteerd frituurtoestel voorzien van een vaste automatische blusinstallatie die gekoppeld wordt aan een toestel dat de toevoer van energie van het frituurtoestel onderbreekt. In voorkomend geval dient het geheel van keuken met verbruikszaal brandveilig gecompartimenteerd van de rest, dit cfr. voorgaand voorschrift.
In publiek toegankelijke ruimtes mogen voedselbereidingen met losse huishoudelijke toestellen (niet vast gemonteerd) enkel elektrisch; los opgestelde elektrische friteuses kunnen enkel in een ander lokaal, een andere tent* of buiten; losse toestellen op gas kunnen enkel buiten of in een andere tent op minstens 4 m van de publiektoegankelijke ruimte.
Het deksel van elke friteuse dient onmiddellijk beschikbaar te zijn én een blusdeken dient in de nabije omgeving opgehangen te zijn.
Onderafdeling 5. Nieuw nazicht D1 D2 D3
Artikel 221 Gasinstallatie
Voor ingebruikneming van nieuwe dansgelegenheden of uitbreiding van de bestaande moet een nazicht aangevraagd worden bij de stedelijke technische dienst en de dienst brandvoorkoming.
Het verslag van de brandweer dat wordt opgesteld n.a.v. dit nazicht zal gelden als onderdeel van het onderzoek dat nodig is voor het bekomen van de toelating van de burgemeester of voor het bekomen van een milieuvergunning.
Conformiteit moet blijken uit de periodieke keuring.
Onderafdeling 6. Technische voorschriften
Het toepassingsgebied van elke bepaling van deze onderafdeling is algemeen of wordt nader omschreven door bijgaande vermelding van de categorie waarop het van toepassing is.
1.Toegangswegen en inplanting ten aanzien van derden
Artikel 222 Elektrische installatie
De toegangswegen worden bepaald in akkoord met de brandweer.
D1 D2 D3 D4
Het gebouw of de inrichting moet bereikbaar zijn voor het brandweermaterieel.
Bijgebouwen, luifels of anderen uitspringende delen, beplantingen en parkeerplaatsen zijn enkel toegelaten indien zij de interventies van de brandweerdienst niet bemoeilijken.
D1 D2 D3
De dansgelegenheid moet van de aanpalende gebouwen gescheiden zijn door wanden vervaardigd uit metselwerk of beton of wanden met een minimale brandweerstand :
-D1 EI 120;
- D2 D3 EI 60.
Verbindingen kunnen enkel via zelfsluitende of bij brand zelfsluitende deuren met een minimale brandweerstand: - D1 E11 60;
- D2 D3 EI1 30.
D1 D2
De dansgelegenheid moet van aanpalende lokalen die geen deel uitmaken van het voorwerp van de uitbating, gescheiden worden door wanden (horizontaal en verticaal) vervaardigd uit metselwerk of beton of wanden met een minimale brandweerstand EI 60. Verbindingen kunnen enkel via zelfsluitende of bij brand zelfsluitende deuren met een minimale brandweerstand EI1 30.
D1
Verkoopspunten met warmtebron moeten buiten de dansgelegenheid op minstens 8 m van de uitgangen en gevelopeningen gelegen of brandwerend EI 60 ervan gescheiden zijn.
D4
De inrichting moet van aanpalende gebouwen en lokalen die geen deel uitmaken van het voorwerp van de uitbating, gescheiden worden door wanden (horizontaal en verticaal) vervaardigd uit metselwerk of beton of op een afstand van minstens 6 m ervan verwijderd zijn.
D1 D2 D3 D4
Er dient een parkeerverbod ingesteld aan de buitenzijde van de (nood)uitgangen.
Conformiteit moet blijken uit de periodieke keuring.
2. Compartimentering woongelegenheid D1 D2 D3
Artikel 223 Verwarming
Indien er een woongelegenheid is in het gebouw, moet deze van de dansgelegenheid of polyvalente zaal gescheiden worden door wanden (horizontaal en verticaal) met een minimale brandweerstand EI 60. De deuren in deze wanden moeten een minimale brandweerstand EI1 30hebben en zelfsluitend zijn.
De evacuatie van de woongelegenheid gebeurt via evacuatiewegen waarvan de verticale binnenwanden en -deuren een minimale brandweerstand EI 30 hebben. Deze evacuatie-eis is niet van toepassing indien deze woongelegenheid betrokken wordt door de uitbater van de bijhorende dansgelegenheid of polyvalente zaal.
Binnen kunnen enkel vaste toestellen toegelaten worden.
Conformiteit moet blijken uit de periodieke keuring.
Elk verwarmingstoestel moet veilig opgesteld zijn.
Verwarmingstoestellen met verbranding moeten aangesloten zijn op een schoorsteen.
3. Bouwelementen D1 D2 D3
Onderafdeling 6 Veiligheidsuitrusting
Artikel 224 Pictogrammen in het kader van evacuatie
Doorvoeringen D1 D2 D3 D4
De doorvoeringen van de wanden en de uitzetvoegen mogen de vereiste brandweerstand niet nadelig beïnvloeden.
De plaats en de richting voor alle uitgangen en nooduitgangen moeten aangeduid worden met reglementaire pictogrammen, van hetzelfde type binnen eenzelfde gebouw.
Artikel 225 Veiligheidsverlichting
Structurele elementen D1 D2 D3
De structurele elementen die de stabiliteit van het geheel of van een gedeelte van het gebouw verzekeren (kolommen, balken, dragende wanden, vloeren,… met uitzondering van het dak) moeten vervaardigd uit metselwerk of beton of een minimale brandweerstand hebben:
D1 D2 REI 60;
- D3 REI 30.
Valse plafonds D1 D2
In de evacuatiewegen en de voor het publiek toegankelijke lokalen moeten de valse plafonds een stabiliteit R30 hebben en tot de klasse A1 (Belgische classificatie) / B-s1, d0 (Europese classificatie) behoren.
Artikel 226 Melding, waarschuwing en alarm
De melding van ontdekking of detectie van brand moet onmiddellijk aan de brandweerdiensten kunnen worden doorgegeven via een meldingstoestel .
Waarschuwing en alarm is verplicht:
- bij een gebruikte publiek toegankelijke ruimte van meer dan 100 m²;
- bij meerdere voor publiek toegankelijke, van elkaar gescheiden lokalen of ruimten.
4. Evacuatie
Artikel 227 Branddetectie
Algemeen D1 D2 D3 D4
De maximale bezetting dient door de uitbater vermeld in:
D1 D2 - de vergunningsaanvraag;
D1 D2 - aan de toegang tot de zaal;
D1 D2 D3 D4 - elke gebruiksovereenkomst;
D1 D2 D3 D4 - elke veiligheidsinstructie.
De maximale bezetting wordt bepaald rekening houdend met:
- de oppervlakte(intra muros): - D1 0,65 m²/persoon;
- D2 D3 D4 1,00 m²/persoon;
- de uitgangsbreedte: * D1 D2 D3 D4 uitgangen: 1cm/persoon;
(bepaald met min. van 0.80 m of gehele veelvoud van 0.60 m)
* D1 D2 D3 D4 trappen: dalend 1,25 cm/persoon;
stijgend 2,00 cm/persoon.
waarbij in rekening mogen worden gebracht alle uitgangen die:
- een draaideur hebben;
- een minimum hoogte hebben van 2 m;
- open draaien in de vluchtzin (de ingangsdeur mag opendraaien naar binnen mits ze
vastgezet wordt in open stand).
Het minimum aantal (nood)uitgangen bedraagt:
- twee vanaf vijftig personen;
- drie vanaf vijfhonderd personen (tweehonderd en vijftig voor tenten).
Alle nooduitgangen moeten open gaan in de vluchtzin.
Alle deuren moeten ontgrendeld zijn.
Alle deuren moeten openen bij een minimale druk. De uitgangen bevinden zich in tegenovergestelde zones.
Alle uitgangen moeten buiten uitgeven hetzij rechtstreeks (D1,D2,D3,D4), hetzij via een ander brandveilig compartiment* (D1 D2), hetzij via een evacuatieweg (D3).
D1 Voor trappen gelden volgende voorschriften:
- rechte traparmen;
- maximaal zeventien treden per traparm;
- slipvrije treden hebben;
- bestaan uit onbrandbare materialen A0 (Belgische classificatie)/A1 (Europese classificatie) of R30 bezitten.
D2 D3 D4 Spiltrappen zijn verboden.
D1 D2 D3 Geen enkel punt van de dansgelegenheid mag zich verder bevinden dan:
- 30 m van de evacuatieweg die de trappen of uitgangen verbindt;
- 45 m van de toegang tot de dichtstbijzijnde trap of uitgang;
- 80 m van de toegang tot een tweede trap of uitgang.
D4 Geen enkel punt van de inrichting mag zich verder bevinden dan 45 m van een uitgang.
D1 D2 D3 D4
De maximale bezetting per niveau mag niet meer dan vijftig personen bedragen, zoniet moet een tweede vluchtweg (deur of trap) voorzien worden.
De organisator staat in voor de permanente controle van het aantal aanwezigen dat ten allen tijde onder het toegelaten aantal moet blijven.
Indien branddetectie vereist, dan wordt bedoeld een passende automatische installatie van het type totale bewaking, ontworpen en uitgevoerd volgende de regels van goed vakmanschap.
Waar doormelding vereist is dan dient dit automatisch via een overwaakt systeem met meldkamer (24/7 bewaking).
Artikel 228 Blusmiddelen
Signalisatie D1 D2 D3 D4
De plaats en de richting van alle uitgangen en nooduitgangen moet aangeduid worden met pictogrammen volgens de modellen goedgekeurd bij koninklijk besluit van 17 juni 1997.
Het volgnummer van de verdiepingen moet aangebracht in de evacuatiewegen en op de overlopen van de trappen en de liften.
5. Voorschriften voor sommige lokalen en technische ruimtes
Er moet minstens één aangepast blustoestel opgehangen worden met een minimum inhoud van 1 bluseenheid per 150m² vloeroppervlakte en per bouwlaag. Dit toestel moet goed bereikbaar zijn en voorzien worden van een reglementair pictogram.
Een blusdeken dient in de nabije omgeving van de kookinfrastructuur opgehangen te zijn.
Onderafdeling 7 Brandveiligheid
Artikel 229 Bouwmaterialen, bekledingen en versieringen
Stookplaats D1 D2 D3 D4
De stookplaats moet van de andere lokalen gescheiden worden door wanden met een minimale brandweerstand: - D1: EI 120;
- D2 D3 D4: EI 60.
De toegang tot de stookplaats :
- D1 moet gebeuren via een sas met wanden met een minimale brandweerstand EI 120 en zelfsluitende binnendeuren met een minimale brandweerstand EI1 30 die opendraaien in de vluchtzin.
Het sas mag vervangen worden door een zelfsluitende branddeur EI1 60 op voorwaarde dat deze niet uitgeeft op een trappenhuis, liftoverloop of lokaal met bijzondere risico’s.
- D2 D3 D4 moet gebeuren met zelfsluitende binnendeuren met een minimale brandweerstand EI1 30.
De stookplaats moet doelmatig verlucht worden via buitenmonden.
Het lokaal moet voorbehouden blijven voor zijn specifiek doeleinde. Andere uitrustingen worden niet opgesteld in dit lokaal.
D1 D2 De stookplaats mag niet rechtstreeks uitgeven in de dans- of feestzaal.
D4 De verwarmingsinstallatie moet brandveilig gescheiden of op een minimumafstand van 2 m verwijderd zijn van de inrichting.
Hoogspanningslokaal D1 D2 D3
Het hoogspanninglokaal moet van de andere lokalen gescheiden worden door binnenwanden met een minimale brandweerstand EI 60. De deuren in deze wanden moeten een minimale brandweerstand EI1 30 hebben.
Het lokaal moet degelijk verlucht worden.
Het lokaal moet voorbehouden blijven voor zijn specifiek doeleinde. Andere uitrustingen worden niet opgesteld in dit lokaal.
Het lokaal moet uitgerust worden met een vloeistofdichte inkuiping zodat ingeval van lek de volledige inhoud ontvlambare vloeistof van de toestellen kan opgevangen worden.
De bepalingen van de norm NBN C18-200 betreffende de beveiliging van transfolokalen moeten nageleefd worden.
Alle aangebrachte bouwmaterialen, bekledingen en versieringen mogen geen bijzonder risico voor de (brand-)veiligheid met zich meebrengen.
Artikel 230 Open vuur
Elke vorm van open vlam is in gesloten publieke ruimtes verboden:
- sfeervuren en vuuranimatie;
- pyrotechnische en speciale effecten.
Tenzij door de eigenaar/uitbater/organisator de nodige maatregelen zijn genomen horende bij een risicoanalyse, voor te leggen aan bevoegde personen.
Onderafdeling 8 Uitbatingsvoorschriften
Artikel 231 Bezetting
Keukenactiviteiten D1 D2 D3 D4
D1
De keukenactiviteiten moeten van de rest van het gebouw gescheiden worden door wanden met een minimale brandweerstand EI 60 en zelfsluitende of bij brand zelfsluitende deuren met een minimale brandweerstand EI1 30 die opendraaien in de vluchtzin.
D2
De keukenactiviteiten moeten van de rest van het gebouw gescheiden worden door wanden met een minimale brandweerstand EI 60 en zelfsluitende of bij brand zelfsluitende deuren met een minimale brandweerstand EI1 30 die opendraaien in de vluchtzin.
Wanneer de keukenactiviteiten niet brandwerend gescheiden zijn ten opzichte van de dansgelegenheid :
- is elk vast frituurtoestel voorzien van een vaste automatische blusinstallatie die gekoppeld wordt aan een toestel dat de toevoer van energie van het frituurtoestel onderbreekt;
- zijn mobiele frituurtoestellen niet toegelaten.
D3
De keukenactiviteiten moeten van de rest van het gebouw gescheiden worden door wanden met een minimale brandweerstand EI 60 en zelfsluitende of bij brand zelfsluitende deuren met een minimale brandweerstand EI1 30 die opendraaien in de vluchtzin.
Indien de keuken niet beantwoordt aan voormelde bepalingen, dient ze tijdens het gebruik van de zaal als dansgelegenheid buiten gebruik gesteld en de toevoer van energie afgesloten.
Tijdelijke en mobiele drank- en voedselbereidingen met warmtebron zijn verboden:
- in de dansgelegenheid;
- in de evacuatiewegen.
Zij kunnen enkel in andere lokalen of buiten op minstens 8 m van de uitgangen.
Bij gebruik van de zaal voor andere activiteiten dan dansen, kunnen enkel vaste kookinstallaties of mobiele op elektriciteit toegelaten worden.
D4
In een tent of een tijdelijke constructie of tijdelijk gebruikte inrichting moeten de mobiele drank- en voedselbereidingen met warmtebron in een afzonderlijke ruimte geplaatst worden of buiten op minstens 8 m verwijderd.
De bezetting dient door de uitbater bepaald te worden rekening houdend met:
1. Aantal (nood)uitgangen:
- min. 1: tot max. 50 personen
- min. 2: tot max. 500 personen
- min. 3: tot max. 1000 personen
- min. (2+N): tot max. N-duizend personen (N = geheel cijfer > 0)
2. Uitgangsbreedte:
De totale breedte van de uitgangen bedraagt minstens 1cm per persoon.
Voor gebouwen sedert KLB 7/7/1994 gelden enkel gehele veelvouden van 60 cm.
De breedte van trappen:
Trappen dalend = 1,25 cm/persoon
Trappen stijgend = 2,00 cm / persoon
Enkel rechte trappen worden aanvaard als evacuatietrap voor het publiek.
De bezetting op basis van de uitgangsbreedte bepaalt de theoretische capaciteit*.
- gebouwen die NIET voldoen aan de Basisnormen: 1 pers/m² NETTO oppervlakte;
- gebouwen die WEL voldoen aan de Basisnormen: 2 pers/m² NETTO oppervlakte;
- tenten NIET gekeurd door een keuringsorganisme: 1 pers/m² NETTO oppervlakte;
- tenten gekeurd door een keuringsorganisme: 2 pers/m² NETTO oppervlakte;
- buitenruimte: 2 pers/m² NETTO oppervlakte.
De bezetting op basis van de NETTO oppervlakte (na aftrek van alle voorwerpen, zoals tenten, podium, vestiaire… - oppervlaktes met vast gemonteerde zitplaatsen vormen een afzonderlijk gedefinieerde capaciteit) én effectief VRIJE en BRUIKBARE uitgangen (cfr. Artikel 219) dient vergeleken te worden met voormelde theoretische capaciteit. De kleinste waarde geldt en wordt de veiligheidscapaciteit* genoemd.
De veiligheidscapaciteit moet door de organisator/uitbater steeds kunnen voorgelegd worden aan de bevoegde instanties. De organisator/uitbater moet bewaken dat de veiligheidscapaciteit niet overschreden wordt.
Artikel 232 Veiligheidsinstructies en brandweerinformatie
Tellerlokalen D1 D2 D3 D4
Tellers dienen voldoende veilig opgesteld (zie voorschriften nutsmaatschappijen o.a. droog, verlucht, beschermd tegen beschadiging, slechte werking, warmtestraling en gevaarlijke producten,…).
- Alle medewerkers moeten duidelijke instructies ontvangen over de taakverdeling bij brand (of een ander incident) en over het gebruik van brandbestrijdingsmiddelen, de waarschuwings-en alarminstallatie,…
- De aanwezigen moeten de nodige brandinstructies ontvangen, onder meer wat betreft het bestaan en het gebruik van de verschillende vluchtwegen, de brandbestrijdingsmiddelen, de waarschuwings- en alarminstallatie,...
- Deze instructies moeten op gepaste wijze kenbaar gemaakt worden.
- Op vraag van de gemeentediensten of de brandweer dienen de instructies aangevuld te worden met een grondplan/inlichtingenfiche die de technische risico’s, veiligheidsuitrusting en evacuatiemogelijkheden verduidelijkt.
Artikel 233 Periodieke controles
Technische lokalen D1 D2 D3
De technische ruimten moeten van de andere lokalen gescheiden worden door wanden (horizontale en verticaal) met een minimale brandweerstand EI 60.
De binnendeuren in deze wanden moeten een minimale brandweerstand EI1 30 hebben en zelfsluitend zijn.
Het technisch lokaal moet voorbehouden worden voor zijn specifiek doeleinde. Andere uitrustingen worden niet opgesteld in dit lokaal.
Een veiligheidsdossier moet voorgelegd kunnen worden aan bevoegde personen. Dit omvat onder meer de periodieke keuringen, verslagen en attesten zoals opgenomen in tabel Artikel 235.
6. Technische uitrusting
Artikel 234 Algemeen
Elektrische installaties D1 D2 D3 D4
De elektrische installaties moeten gekeurd worden door een externe dienst voor technische controles en de vastgesteld inbreuken moeten weggewerkt worden. Een eindkeuringsverslag zonder bemerkingen moet voorgelegd worden aan de bevoegde ambtenaar.
Buiten hetgeen voorzien is door onderhavige reglementering, moet de organisator/uitbater, op het vlak van de veiligheid, alle nodige maatregelen nemen om de personen, aanwezig in de inrichting/op het terrein, te beschermen tegen brand, paniek en ontploffingen.
Artikel 235 Tabel - periodieke controles
Veiligheidsverlichting D1 D2 D3 D4
De inrichting moet uitgerust worden met een veiligheidsverlichting die een voldoende lichtsterkte heeft om een veilige evacuatie te verzekeren. Deze verlichting moet onmiddellijk in werking treden bij een stroomonderbreking, een autonomie van één uur hebben en beantwoorden aan de geldende normen.
In het bijzonder dient veiligheidsverlichting voorzien aan:
D1 D2 D3 D4 - elke (nood)uitgang binnen;
D1 D2 - elk niveauverschil;
D1 - elke (nood)uitgang buiten;
D1 - de blusmiddelen;
D1 - de middelen voor melding, waarschuwing en alarm.
voorwerp |
gebouw |
tenten |
|||
|
inhoud |
Perio. |
Uitvoer. |
Perio. |
Uitvoer. |
Hoogspanning |
Conf. |
J |
EDTC |
- |
- |
Laagspanning |
Conf. |
5j |
EDTC |
Werk. |
EDTC |
Veiligheidsverlichting |
Conf. |
Indienstn. |
EDTC |
- |
- |
Veiligheidsverlichting |
Werk. |
J |
BP |
Werk. |
BP |
Verwarming (gas) |
Werk. |
2j |
BI |
Werk. |
BI |
Verwarming (mazout, vast) |
Werk. |
j |
BI |
Werk. |
BI |
Schoorsteen (mazout, vast) |
Werk. |
j |
BI |
- |
- |
Gasdichtheid |
Conf. |
4j |
BI |
Werk. |
BI |
Waarschuwing & alarm |
Werk. |
j |
BI |
Werk. |
BP |
Branddetectie |
Conf. |
Indienstn. |
EDTC |
- |
- |
Branddetectie |
Werk. |
j |
BI |
- |
- |
Blustoestellen |
Werk. |
j |
BI |
j |
- |
Checklist goede staat en werking: |
Werk. |
continu |
BP |
- |
- |
EDTC = erkende dienst voor technische controles (‘erkend organisme’)
BI = bevoegd installateur
BP = bevoegd persoon (aangeduid door de uitbater/eigenaar)
conf. = conformiteit met de geldende voorschriften/normen
werk. = goede werking bij gebruik
aut. = autonomie
indienstn. = indienstname
Artikel 236
Autonome stroombronnen D1 D2 D3 D4
Alle veiligheidsinstallaties zoals de veiligheidsverlichting, de installatie voor melding, waarschuwing, alarm en detectie, de installaties voor rookafvoer en de waterpompen voor de brandbeveiliging en eventuele ledigingspompen, moeten voorzien zijn van autonome stroombronnen. Deze moeten een autonomie van één uur hebben en automatisch in werking treden binnen de zestig seconden na onderbreking van de normale stroomtoevoer.
Locaties met nachtbezetting, waar 1 of meerdere basisvoorzieningen (eten, slapen, wassen) moeten gedeeld worden en gebouwen met (slaap-)kamerverhuur – verder genoemd ‘kamerwonen/kamerwoning*’ worden ingedeeld in drie categorieën:
- Categorie 1: de lage gebouwen (hoogte bovenste bouwlaag < 10 m);
- Categorie 2: de middelhoge gebouwen (hoogte bovenste bouwlaag vanaf 10 m tot 25 m);
- Categorie 3: de hoge gebouwen (hoogte bovenste bouwlaag 25 m of meer).
Eventuele private delen dienen mee opgenomen bij de automatische branddetectie installatie, tenzij dit privaat deel brandveilig gescheiden is van het kamerwonen door wanden met een minimale brandweerstand EI60 of metselwerk of beton, en verbindingsdeuren zelfsluitend of bij brand zelfsluitend zijn met een minimale brandweerstand EI130.
Onderafdeling 2 Inplanting
Artikel 237
Verwarmingsinstallaties
§1. Algemeen D1 D2 D3 D4
De centrale verwarming en de onafhankelijke verwarmingstoestellen moeten beantwoorden aan de voorschriften van de vigerende reglementeringen en normen en geïnstalleerd worden volgens de code van goed vakmanschap.
De conformiteit van deze installaties moet gestaafd worden door een attest afgeleverd door een bevoegde installateur of organisme.
Volgende verwarmingstoestellen zijn verboden :
D1 D4 - met open vlam of gloeiend oppervlak;
D1 D2 D3 D4 - met gasflessen;
D1 D2 D3 D4 - verplaatsbare.
§2. Centrale verwarming met gas
D1 D2 D3 Buiten de stookplaats moet een algemene gasafsluiter aangebracht worden op de toevoerleiding.
D1 D2 Gasleidingen in of op de wanden van de dansgelegenheid zijn verboden.
§3. Centrale verwarming met stookolie D1 D2 D3
Op de ketel(s) moet een automatische blusinstallatie geplaatst worden met voldoende blusvermogen.
Buiten de stookplaats moet een algemene afsluitkraan voorzien worden op de toevoer- en terugvoerleiding. De nodige maatregelen moeten getroffen worden om hevelwerking te voorkomen ingeval van leidingbreuk.
Locaties voor nachtbezetting (en de bijhorende gemeenschappelijke lokalen) mogen slechts grenzen aan andere ruimten met een bestemming vreemd aan het kamerwonen, voor zover ze ervan gescheiden zijn door wanden met EI 60 of bestaande uit metselwerk/beton. De deuren in deze wanden moeten een brandweerstand EI1 30 hebben en (bij brand) zelfsluitend zijn.
Het gedeelte van het gebouw met kamers moet over een toegang beschikken die afgescheiden is van andere ruimten met een bestemming vreemd aan het kamerwonen door wanden en deuren met voornoemde eigenschappen.
Onderafdeling 3 Constructie en compartimentering
Artikel 238 Constructieve elementen
Gasinstallaties
§1. Algemeen D1 D2 D3 D4
De gasinstallaties moeten voldoen aan de reglementaire voorschriften en regels van goed vakmanschap.
Ze moeten gekeurd worden door een daartoe uitgerust organisme of bevoegd installateur en gebeurlijke inbreuken moeten weggewerkt worden. Een eindkeuringsverslag zonder bemerkingen moet voorgelegd worden aan de bevoegde ambtenaar.
Elke installatie voor opslag en ontspanning van vloeibaar petroleumgas, gebruikt voor de verwarming ligt buiten het gebouw.
D1 D2 Gasleidingen in of op de wanden van de danszaal of inrichting zijn verboden.
§2. Algemene gasafsluiter D1 D2 D3
Op de gastoevoerleiding moet een algemene handbediende gasafsluiter voorzien worden die opvallend wordt aangeduid en gemakkelijk bereikbaar is.
§3. Gasafsluiter keuken D1 D2 D3
In de keuken moet een algemene gasafsluiter voorzien worden die opvallend wordt aangeduid en gemakkelijk bereikbaar is.
§1. De constructieve elementen die de stabiliteit van het gebouw verzekeren, zoals kolommen, dragende wanden, hoofdbalken, vloeren en andere essentiële delen die de draagconstructie van het gebouw vormen, moeten ofwel beantwoorden aan de hiernavolgende vereisten:
- voor de categorie 1: R 30;
- voor de categorieën 2 en 3: R 60;
ofwel gebouwd zijn in metselwerk of beton.
§2. Indien aan de voorschriften van de vorige paragraaf niet voldaan wordt moet het ganse gebouw uitgerust worden met een algemene branddetectie-installatie type totale bewaking met doormelding (24/7 bewaking).
Artikel 239 Compartimentering algemeen
Meldingen, waarschuwing, alarm D1 D2 D3 D4
§1. Melding
De melding van ontdekking of detectie van brand moet onmiddellijk aan de brandweerdiensten kunnen worden doorgegeven via een telefoontoestel.
§2. Waarschuwing en alarm
D1 D2 Het gebouw moet uitgerust worden met een waarschuwing- en alarminstallatie die overal hoorbaar is en die beantwoordt aan de voorschriften van artikel 52,10° van het A.R.A.B*, opgenomen als bijlage I achteraan deze verordening.
Bij bediening van de alarminstallatie moet de muziek ogenblikkelijk onderbroken worden en moet een
gesproken boodschap het alarm verduidelijken.
D3 D4 De zaal of inrichting moet voorzien zijn van een evacuatiesignaal dat overal hoorbaar is.
Iedere bouwlaag, die geen normaal evacuatieniveau is, vormt één of meer compartimenten.
De oppervlakte van een compartiment moet kleiner zijn dan 1.250 m2.
Een compartiment kan ook gevormd worden door twee opeenvolgende bouwlagen met binnenverbindingstrappen – duplex- als de gecumuleerde oppervlakte van die twee bouwlagen niet groter is dan 1250 m2.
De lengte van een compartiment wordt gedefinieerd als de afstand tussen de twee punten van het compartiment die het verst van elkaar verwijderd zijn. Deze lengte mag niet meer dan 75 m bedragen.
De wanden tussen de compartimenten moeten ofwel gebouwd zijn in metselwerk of beton, ofwel beantwoorden aan de hiernavolgende minima:
- voor de categorie 1: EI 30;
- voor de andere categorieën: EI 60.
Indien aan bovenvermelde voorschriften niet voldaan wordt, moet de inrichting uitgerust worden met een branddetectie-installatie type totale bewaking met doormelding (24/7 bewaking).
De verbinding tussen twee compartimenten wordt slechts toegestaan bij gebruik van zelfsluitende of bij brand zelfsluitende deuren met brandweerstand EI1 30.
Artikel 240 Kamerwanden
Blusmiddelen
§1. Axiaal gevoede muurhaspels D1 D2 D3
In de inrichting moeten per bouwlaag (vanaf 500 m²) axiaal gevoede muurhaspels voorzien worden, zo opgesteld dat elk punt van de inrichting bereikt kan worden met een doeltreffende waterstraal.
D1 De overblijvende druk aan de minst begunstigde straalpijp moet minstens 2,5 bar bedragen.
§2. Snelblussers D1 D2 D3 D4
In de inrichting moet minstens een aangepast snelblustoestel opgehangen worden met een minimum inhoud van één bluseenheid per bouwlaag en per 150 m² vloeroppervlakte.
Bij mobiele en tijdelijke drank- en voedselbereidingen dient in de onmiddellijke omgeving een aangepast blustoestel aanwezig te zijn.
§3. Aanduiding en bereikbaarheid blusmiddelen D1 D2 D3 D4
De blusmiddelen moeten duidelijk aangeduid worden met de conventionele pictogrammen (koninklijk besluit van 17 juni 1997 inzake veiligheidssignalering). De toestellen moeten in goede staat van onderhoud verkeren en vlot bereikbaar zijn zodat ze steeds gebruiksklaar zijn.
Het is niet toegelaten goederen te stapelen in de zones voor de blusmiddelen (snelblussers, haspels, hydranten).
§4. Vuurbestendig deken D1 D2 D3 D4
Bij de keukenactiviteiten moet een vuurbestendig deken duidelijk zichtbaar en bereikbaar ophangen.
De verticale wanden zijn in metselwerk of beton of hebben brandweerstand EI60.
De toegang(binnen)deuren tot de kamers moeten brandweerstand EI1 30 hebben.
7.Opslag ontvlambare vloeistoffen en brandbare gassen D1 D2 D3 D4
Onderafdeling 4 Evacuatie
Artikel 241 Algemeen
Elke opslag van ontvlambare vloeistoffen, licht ontvlambare vloeistoffen en brandbare gassen is verboden in de dansgelegenheid of inrichting.
De opslag van brandbare vloeistoffen dient te gebeuren buiten op minimum 8 m van de dansgelegenheid of inrichting of in een lokaal afgescheiden van de andere lokalen door wanden (horizontaal en verticaal) met een minimale brandweerstand EI 60. De deuren in deze wanden moeten een minimale brandweerstand EI1 30 hebben en zelfsluitend zijn. Inkuiping en buitenverluchting dienen steeds gewaarborgd.
Deze opslag mag niet rechtstreeks uitgeven in de dansgelegenheid of inrichting.
§1. De evacuatiewegen moeten oordeelkundig verdeeld worden over het gebouw en een vlugge en gemakkelijke ontruiming van personen toelaten.
Elk compartiment, de kelderverdieping uitgezonderd en voor zover er geen kamers in ingericht worden, moet minstens twee onafhankelijke vluchtmogelijkheden hebben in geval van brand.
De eerste vluchtmogelijkheid bestaat uit de gebruikelijke toegang (deur, trap).
Aanvaardbare oplossingen voor de tweede vluchtmogelijkheid zijn:
- een tweede binnentrap;
- een buitentrap;
- een opendraaiend of openschuivend venster per kamer, voor kamers op het gelijkvloers;
- een opendraaiend venster of openschuivend venster per kamer, voor kamers op de eerste bouwlaag boven het gelijkvloers;
- een opendraaiend of openschuivend venster per kamer, rechtstreeks of onrechtstreeks (via een begaanbare passerelle, afdak of platform) aansluitend op een ladder (voor kamers met een kamervloer lager dan 10 m ten opzichte van het maaiveld) of trap (voor kamers met een kamervloer hoger dan 10 m ten opzichte van het maaiveld). Dakvensters moeten van het type zijn die bovenaan scharnieren.
- een opendraaiend of openschuivend venster, per kamer, dat toegankelijk is voor de ladderwagen van de brandweer, voor de inrichtingen van categorieën 1 en 2. (dakvensters moeten van het type zijn die bovenaan scharnieren).
De af te leggen weg, vanaf iedere plaats in het gebouw, mag niet groter zijn dan 30m tot de eerste vluchtmogelijkheid en 60m tot de tweede vluchtmogelijkheid. De lengte van de doodlopende delen van de evacuatiewegen mag niet meer bedragen dan 15m.
§2. Van de trap en de ladder mag het laatste deel geleed worden of mag vanaf het laatste deel gesprongen worden mits een bordes van minimum ca. 0,8 m x 0,6 m aanwezig is op max. 3 m ten opzichte van het maaiveld.
§3. De te gebruiken ramen dienen minstens een nuttige doorgang te hebben van ca. 0,8 x 0,6 m.
§4. De toegang tot elke elke uitgang, moet veilig en vlot kunnen gebeuren. De aansluiting aan elke trap of ladder moet veilig zijn:
1. voor nieuwe kamerwoningen* vanaf 1/6/2024 geldt:
- de toegang tot een trap of ladder gebeurt via een bordes van min. ca. 0,8 x 0,6 m, voorzien van een leuning;
- bij gebruik van ladders mogen maximaal 3 bouwlagen verbonden worden zonder gebruik van een rust-/tussenbordes ;
- het evacuatietraject dient verlicht met veiligheidsverlichting én functionele verlichting.
2. voor bestaande kamerwoningen gelden voormelde bepalingen uiterlijk vanaf 1/6/2034.
8. Bekleding/versiering
Artikel 242 Evacuatieruimten
|
Vloeren |
Wanden |
Plafonds |
D1 |
A0 of A1 (*) |
A0 of A1 (*) |
A0 of A1 (*) |
D2 |
A3 (*) |
A2 (*) B-s1, d2(**) |
A0 of A1 (*) A1 of A2-s1, d0(**) |
D3 |
A3 (*) |
A2(*) |
A0 of A1 (*) |
|
|
Wanden en panelen |
Plafonds en tentzeilen |
D4 |
A4 (*) |
A3 (*) |
A2 (*) B (**) |
*: Belgische classificatie
**: Europese classificatie
9. Periodieke controle
§1. algemeen
De kamers en andere lokalen waar huurders vertoeven, moeten naar buiten uitgeven ofwel rechtstreeks ofwel via een evacuatieweg.
Buiten moet men zich kunnen verwijderen weg van het gebouw.
§2. Wanden van de evacuatiewegen
De binnenwanden van evacuatiewegen moeten ofwel gebouwd zijn in metselwerk of beton, ofwel een brandweerstand EI 60 (EI30 bij enkel gelijkvloerse bouwlaag) hebben. De toegangsdeuren van de andere lokalen dan kamers (uitgezonderd sanitair) tot de evacuatiewegen moeten zelfsluitend of bij brand zelfsluitend zijn met brandweerstand EI130.
§3. Binnentrappenhuizen
Elke binnentrap die verschillende compartimenten verbindt, moet ommuurd worden.
Voor de inrichting van de categorie 1 mogen de muren en toegangsdeuren van de kamers de ommuring vormen.
De binnenwanden van de trappenhuizen moeten ofwel gebouwd zijn in metselwerk of beton, ofwel beantwoorden aan de hiernavolgende minima:
- voor de categorieën 1: EI 30;
- voor de categorie 2 en 3: EI 60.
De trappenhuizen geven toegang tot een evacuatieniveau. De trappenhuizen die toegang geven tot de ondergrondse verdiepingen mogen niet rechtstreeks in het verlengde liggen van deze die dienen voor verdiepingen boven een evacuatieniveau.
Dit sluit niet uit dat het ene trappenhuis boven het andere mag liggen, mits de wanden die ze scheiden voldoen aan de voorwaarden vereist voor de wanden van de trappenhuizen.
De toegang tot de trappenhuizen geschiedt voor de categorie 2 via een branddeur EI1 30 zelfsluitende of bij brand zelfsluitend. Voor categorie 3 dienen twee dergelijke deuren voorzien in een sas met wanden EI 60 en een oppervlakte van minimum 2 m2.
§4. Buitentrappen als evacuatiewegen.
Onverminderd de bepalingen van paragraaf 1 gelden voor de buitentrappen:
- maximum helling 45°;
- minimum nuttige breedte 0,60 m;
- aantrede minimum 0,10 m;
- optrede maximum 0,20 m;
- treden moeten antislip uitgevoerd worden;
- moeten vervaardigd worden uit onbrandbare materialen;
- voorzien worden van leuningen langs beide zijden van trap;
§5. Buitenladders
De buitenladders moeten stevig bevestigd zijn. Zij mogen vast of uitklapbaar zijn.
Ze moeten uitgeven op een plaats waar de gebruikers zich in veiligheid kunnen stellen.
De tussenafstand van de treden, as op as gemeten, moet 250 à 300 mm bedragen. De breedte moet minstens 0,4 m zijn.
De bovenste trede moet minimum 1 m boven het hoogste toegangsniveau van de ladder bevinden.
De tussenafstand tussen de muren en de ladder bedraagt minstens 0, 2 m.
Een valbeveiliging dient steeds voorzien, indien dit niet kan gerealiseerd worden door de afstand tussen muur en ladder dient een specifieke kooibeveiliging aangebracht.
Onderafdeling 5 Bijzondere lokalen
Artikel 243 Parkeerruimten*
D1 D2 D3
De technische uitrusting van de inrichting, waaronder de elektrische installaties, veiligheidsverlichting, de gas- en de verwarmingsinstallaties, het brandbestrijdingsmaterieel, de alarminstallatie, ... moet periodiek gecontroleerd worden door een bevoegde persoon.
De data van deze onderzoekingen en de gebeurlijke bemerkingen moeten in een register bijgehouden worden. Deze laatste moeten zo snel mogelijk gevolgd worden door de nodige aanpassingen.
De periodieke controle dient te gebeuren volgens het schema in:
- Artikel 252 voor D1;
- Artikel 253 voor D2;
- Artikel 254 voor D3.
D4
Voor de ingebruikneming moet een geldig verslag worden ingediend van de technische uitrustingen zoals omschreven in Artikel 255.
D1 D2 D3 D4
Naast de periodieke controles dient voor de aanvang van elke activiteit de goede werking en bruikbaarheid nagegaan van waarschuwing en alarm, veiligheidsverlichting, blusmiddelen en (nood)uitgangen. De registratie van deze controles dient te gebeuren in een register, voor te leggen aan de veiligheidsdiensten.
10.Uitbatingsvoorschriften
De parkeerruimten moeten afgescheiden worden van de andere lokalen van het gebouw door wanden met EI 60 of bestaande uit metselwerk/beton en zelfsluitende deuren met een brandweerstand EI130.
Onderafdeling 6 Veiligheidsuitrusting
Artikel 244 Waarschuwing, alarm, detectie
Verzekering objectieve aansprakelijkheid D1 D2 D3 D4
Ingeval de inrichting valt onder het toepassingsgebied van de wet van 30 juli 1979 en zijn uitvoeringsbesluiten, moet een verzekering objectieve aansprakelijkheid afgesloten worden.
§1. Waarschuwing en alarm
De waarschuwing- en alarmseinen of –berichten moeten door alle betrokken personen kunnen opgevangen worden en mogen niet met elkaar noch met andere seinen verward kunnen worden.
§2. Automatische branddetectie
De uitbating is uitgerust met een passende automatische branddetectie- installatie van het type totale bewaking. Die automatische branddetectie-installatie is ontworpen en uitgevoerd volgende de regels van goed vakmanschap.
Waar doormelding vereist is dan dient dit automatisch via een overwaakt systeem met meldkamer (24/7 bewaking).
Onderafdeling 7 Eisen op gebied van reactie bij brand
Artikel 245
Brandinstructies D1 D2 D3 D4
De aanwezigen (bewoners, personeel, gasten,...) moeten de nodige brandinstructies ontvangen, onder meer wat betreft het bestaan en het gebruik van de verschillende vluchtwegen, de brandbestrijdingsmiddelen, de waarschuwing- en alarminstallatie,...
Deze instructies moeten op oordeelkundig gekozen plaatsen opgehangen worden.
De eisen die opgenomen zijn in volgende tabel dienen toegepast te worden voor nieuwe bekledingen of wanneer de bestaande bekledingen worden vervangen.
|
vloerbekledingen |
vlottende en vaste bekledingen van |
bekledingen van plafonds en |
technische lokalen |
AO |
AO |
AO A2-s3, d0 |
evacuatiewegen |
A2 |
A1 |
A1 |
andere gemeenschappelijke ruimtes, |
A3 |
A2 |
A1 |
Onderafdeling.8 Uitbatingsvoorschriften
Artikel 246
D1 D2 D3 D4
Het is niet toegelaten enig voorwerp te plaatsen dat de doorgang kan belemmeren naar of de nuttige breedte kan beperken van evacuatiewegen, trappen en (nood)uitgangen. In het bijzonder moeten zeilen, doeken, en dergelijke de vrije doorgang van (nood-)uitgangen steeds volledig garanderen.
De vluchtdeuren moeten ongesloten zijn zolang publiek of personeel aanwezig is.
De permanente maatregelen die in het kader van 1.8.4 door de uitbater genomen worden, moeten vermeld worden in een huishoudelijk reglement.
De huurders moeten, bij inschrijving en het personeel, bij indienstneming, alsook periodiek en ten minste één maal per jaar ingelicht worden over het bestaan en gebruik van de verschillende vluchtwegen, melding -, waarschuwing- en alarminstallatie, blusinrichtingen… Deze moeten te allen tijde vrij bereikbaar en gebruiksklaar gehouden worden.
De goede werking van zelfsluitende en bij brand zelfsluitende deuren mag niet verhinderd worden.
De opmerkingen die voorkomen in de processen-verbaal van de periodieke controles moeten onverwijld gevolgd worden door de nodige aanpassingen en verbeteringen.
Onderafdeling 9 Onderhoud en controle
Artikel 247
Open vuren D1 D3 D4
Elke vorm van open vuur is verboden.
De technische uitrusting en de veiligheidsuitrusting van de inrichting moet in goede staat gehouden worden.
De exploitant laat op zijn verantwoordelijkheid die uitrusting door bevoegde personen periodiek onderhouden en controleren overeenkomstig de bijgevoegde tabel 1.
Deze data dienen eveneens bijgehouden te worden in een register.
Bovendien dient elke uitbreiding en wijziging van de technische en veiligheidsuitrusting te gebeuren volgens de regels van de kunst en van goed vakmanschap. Dit dient bevestigd door een nieuw verslag/attest.
Onderafdeling 10 Uitzonderingen
Artikel 248 Beperkte kamerverhuur in private huisvesting
Voorkoming van brand D1 D2 D3 D4
Alle installaties of voorwerpen die warmte kunnen genereren, voldoende om tot een ontbranding te
komen, moeten op een voldoende afstand van brandbare stoffen en materialen gehouden worden zodat brandgevaar voorkomen wordt.
Op de plaatsen waar roken toegelaten is, dienen alle voorzorgen genomen om brandrisico’s hierdoor te vermijden.
Voor een kamerwoning waar maximaal 3 éénpersoonskamers (of accommodatie voor max. 3 personen) verhuurd wordt en waarbij de verhuurder zelf in de kamerwoning woont, geldt enkel de Vlaamse verplichting inzake autonome rookdetectoren.
Artikel 249 Beperkt nachtverblijf in jeugdlokalen, enkel op gelijkvloers of eerste bovengrondse verdieping van een gebouw
De uitbater moet op ieder ogenblik de juiste bezetting kunnen opgeven/aantonen.
Voor jeugdlokalen waar tijdelijk overnacht wordt (max. 60 dagen per jaar) door georganiseerde jeugdgroepen onder begeleiding gelden, naast de reguliere voorwaarden voor het gebouw:
1. Voor elke ruimte waarin geslapen wordt dienen 2 onafhankelijke vluchtwegen beschikbaar te zijn (de ene blijft bruikbaar als de andere onbruikbaar wordt).
a. De eerste evacuatiemogelijkheid is de normale uitgang.
b. Als tweede evacuatiemogelijkheid worden de volgende oplossingen aanvaard:
1. een tweede binnentrap of een buitentrap;
2. een al of niet uitklapbare buitenladder;
3. een opengaand raam dat een vlotte evacuatie toelaat (nuttige doorgang min. ca. 0,6 x 0,8 m) voor kamers op het gelijkvloers;
4. een buitendeur.
2. De bezetting van elke slaapruimte wordt bepaald op basis van 2 m² per persoon, met een maximum van 50 personen.
3. Elke ruimte waar geslapen wordt mag geen brandgevaarlijke activiteiten bevatten (bv. koken, open haard, …).
4. Branddetectie dient voorzien in alle gebruikte lokalen en van in elke slaapruimte tot aan beide vluchtmogelijkheden naar buiten.
Afdeling 4 Deel bijkomende maatregelen bij tijdelijke constructies
Artikel 250 Indeling en gebruik
Branddeuren moeten na het openen terug dicht; zelfsluitende branddeuren mogen in hun werking niet gehinderd worden.
Volgende tijdelijke constructies vallen onder dit deel met bijkomende maatregelen:
- Podia;
- Tribunes;
- Tenten;
- Kramen.
Indien één of meerdere van voormelde constructies deel uit maken van een groter gebeuren, dan dient dit in zijn geheel beoordeeld in een afzonderlijk veiligheidsdocument, waarbij bijkomende regels kunnen van toepassing zijn.
11. Attesten D1 D2 D3 D4
Artikel 251 Inplanting
De attesten waaruit blijkt dat de bouwelementen en bouwmaterialen respectievelijk de vereiste brandweerstand of reactie bij brand hebben moeten bijgehouden worden door de uitbater/bouwheer, die ze te allen tijde moet kunnen voorleggen aan de bevoegde ambtenaar. In een aanvullende verklaring dient bevestigd dat deze geplaatst werden volgens de voorschriften van het proefrapport en volgens de regels van kunst en van goed vakmanschap.
Voor tijdelijke constructies (tenten, kramen,…) gelden volgende afstand regels;
- De onderlinge afstand tussen kramen moet min. 1m zijn;
- Afstand tot gevels van derden met brandweerstand EI60 of uit vol metselwerk/beton: minimum 1m;
- Afstand tot gevels van derden zonder EI60 of uit niet vol metselwerk/beton: min. 4m zijn voor kraampjes met brandrisico.
De tijdelijke constructies mogen de (nood-)uitgangen en evacuatiewegen van derden niet belemmeren.
Bewoonde panden moeten bij tijdelijke constructies toegankelijk blijven voor de hulpdiensten.
Onderafdeling 7. Periodieke controles D1
Artikel 252 Constructie en compartimentering
ONDERHOUD & CONTROLE |
PERIODICITEIT |
|
||
|
|
EDTC |
BI |
BP |
Hoogspanning |
J |
X |
|
|
Laagspanning (incl. veiligheidsverlichting, melding, waarschuwing, alarm, detectie) |
J |
X |
|
|
Gasleidingen en –toestellen (dichtheid) |
J |
|
X |
|
Gastoestellen (goede werking) |
J |
|
X |
|
Verwarmingstoestellen op vloeibare of vaste brandstoffen (goede werking) |
J |
|
X |
|
Schoorstenen van toestellen op vloeibare of vaste brandstoffen (reiniging) |
J |
|
X |
|
Rookgasafvoer alle toestellen (goede werking) |
J |
|
X |
|
Centrale klimaatregeling (incl. afvoer) |
J |
|
X |
|
Veiligheidsverlichting (goede werking+autonomie) |
3M |
|
|
X |
Melding, waarschuwing- en alarminstallatie (goede werking+autonomie) |
J |
|
|
X |
Branddeuren |
J |
|
|
X |
Draagbare blustoestellen |
J |
|
|
X |
Muurhaspels en -hydranten |
J |
|
|
X |
Alle verslagen dienen gebundeld bijgehouden door de uitbater.
Het wegwerken van de eventuele inbreuken/opmerkingen dient permanent opgevolgd.
EDTC : Externe Dienst Technische Controles
BI : bevoegd installateur
BP : bevoegd persoon
De stabiliteit dient steeds gewaarborgd, ook bij extra belasting door weersinvloeden (wind, sneeuw,…).
De nodige maatregelen dienen hiertoe genomen en desgevallend bijgestuurd.
Dit dient aangetoond:
- voor een capaciteit tot 1000 pers. of een gecumuleerde gebruikte opp. vanaf 100 m²: door de constructeur of plaatser;
- voor een capaciteit vanaf 1000 pers. of een gecumuleerde gebruikte opp. vanaf 500 m² of bij meerdere bouwlagen: door een keuringsorganisme.
Het verslag dient gunstig te zijn voor minstens 3 aspecten:
- de plaatsing/opstelling (referentie is het bouwboek van de fabrikant horend bij een tent/tijdelijke constructie);
- de lasten (eigen gewicht, gebruikslasten, wind- en sneeuwbelasting);
- brandreactie van de brandbare materialen (vervaardigd of bekleed met materialen brandklasse min. A2 (Belgisch), M2 (Frans) of C (Europees)).
Artikel 253 Evacuatie
ONDERHOUD & CONTROLE |
PERIODICITEIT |
|
||
|
|
EDTC |
BI |
BP |
Hoogspanning |
J |
X |
|
|
Laagspanning (incl. veiligheidsverlichting, melding, waarschuwing, alarm, detectie) |
5J |
X |
|
|
Gasleidingen en –toestellen (dichtheid) |
5J |
|
X |
|
Gastoestellen (goede werking) |
J |
|
X |
|
Verwarmingstoestellen op vloeibare of vaste brandstoffen (goede werking) |
J |
|
X |
|
Schoorstenen van toestellen op vloeibare of vaste brandstoffen (reiniging) |
J |
|
X |
|
Rookgasafvoer alle toestellen (goede werking) |
J |
|
X |
|
Centrale klimaatregeling (incl. afvoer) |
J |
|
X |
|
Veiligheidsverlichting (goede werking+autonomie) |
3M |
|
|
X |
Melding, waarschuwing - en alarminstallatie (goede werking+autonomie) |
J |
|
|
X |
Branddeuren |
J |
|
|
X |
Draagbare blustoestellen |
J |
|
|
X |
Muurhaspels en - hydranten |
J |
|
|
X |
De nodige evacuatieruimte rond elke tijdelijke opstelling moet steeds gewaarborgd blijven.
Onderafdeling 8. Periodieke controles D2
Artikel 254 Bijzondere ruimtes en installaties
ONDERHOUD & CONTROLE |
PERIODICITEIT |
|
||
|
|
EDTC |
BI |
BP |
Hoogspanning |
J |
X |
|
|
Laagspanning (incl. veiligheidsverlichting, melding, waarschuwing, alarm, detectie) |
5J |
X |
|
|
Gasleidingen en –toestellen (dichtheid) |
5J |
|
X |
|
Gastoestellen (goede werking) |
J |
|
X |
|
Verwarmingstoestellen op vloeibare of vaste brandstoffen (goede werking) |
J |
|
X |
|
Schoorstenen van toestellen op vloeibare of vaste brandstoffen (reiniging) |
J |
|
X |
|
Rookgasafvoer alle toestellen (goede werking) |
J |
|
X |
|
Centrale klimaatregeling (incl. afvoer) |
J |
|
X |
|
Veiligheidsverlichting (goede werking+autonomie) |
3M |
|
|
X |
Melding, waarschuwing- en alarminstallatie (goede werking+autonomie) |
J |
|
|
X |
Branddeuren |
J |
|
|
X |
Draagbare blustoestellen |
J |
|
|
X |
Muurhaspels en -hydranten |
J |
|
|
X |
Alle verslagen dienen gebundeld bijgehouden door de uitbater.
Het wegwerken van de eventuele inbreuken/opmerkingen dient permanent opgevolgd.
EDTC : Externe Dienst Technische Controles
BI : bevoegd installateur
BP : bevoegd persoon
Ter bescherming tegen de risico’s verbonden aan installaties of technieken dienen de nodige maatregelen genomen. Dit moet blijken uit de risicoanalyse, regels van goede praktijk, instructies en positieve/geldige keuringsverslagen of rapporten.
Een minimumafstand van 4 m dient steeds behouden tussen de publiektoegankelijke ruimtes en technische voorzieningen (of eraan gekoppelde activiteiten) zoals stroomvoorziening, verwarming, verlichting, koken, gas.
Onderafdeling 9. Periodieke controles D3
Artikel 255 Veiligheidsuitrusting
ONDERHOUD & CONTROLE |
|
||
|
EDTC |
BI |
BP |
Hoogspanning |
X |
|
|
Laagspanning (incl. veiligheidsverlichting, melding, waarschuwing, alarm, detectie) |
X |
|
|
Gasleidingen en –toestellen (dichtheid |
|
X |
|
Gastoestellen (goede werking) |
|
X |
|
Veiligheidsverlichting (goede werking+autonomie) |
|
|
X |
Melding, evacuatiesignaal |
|
|
X |
Draagbare blustoestellen |
|
|
X |
EDTC : Externe Dienst Technische Controles
BI : bevoegd installateur
BP : bevoegd persoon
Voor tenten en afgesloten terreinen kan als alarmsysteem gelden:
- tot 500 personen: de klankinstallatie;
- tot 1000 personen: de klankinstallatie met als back-up megafoon(s);
- boven 1000 personen of bij meerdere bouwlagen: de klankinstallatie met autonome.
Het begrippenkader van het bijzonder deel wordt aangevuld met onderstaande brgrippen:
Gebouw
= Een voor mensen toegankelijke overdekte ruimte, geheel of gedeeltelijk omsloten met wanden
Open gebouw of tent
= Een gebouw of tent wordt als open beschouwd bij ten minste 50% volledig open buitenwanden.
Theoretische capaciteit
= De maximale capaciteit die op een bepaalde plaats infrastructureel aanwezig kan zijn, rekening
houdend met de regels uit art. 210 en art. 222 inzake uitgangen (aantal, plaats, breedte én
karakteristieken) en inzake oppervlakte (bruto, t.t.z. zonder aanwezigheid van andere dan de
normale vaste objecten).
Veiligheidscapaciteit
= De kleinste waarde van capaciteit op een bepaalde plaats en naar aanleiding van algemeen of specifiek gebruik, bepaald door a en b:
a. De netto bruikbare oppervlakte (na aftrek van alle voorwerpen zoals tenten, podia, vestiaire, etc. – losse tafels en stoelen dienen hierbij niet afgetrokken);
b. De totale evacuatiebreedte van de vrije en conforme uitgangen.
Kamerwoning
= Locatie met nachtbezetting waar 1 of meerdere basisvoorzieningen (eten, slapen, wassen) moeten gedeeld worden OF gebouwen met (slaap-)kamerverhuur.
Nieuwe kamerwoning
= Elke kamerwoning die een omgevingsvergunning aanvraagt vanaf de datum van inwerkingtreding.
Parkeerruimte
= Plaats waar volgende voertuigen gestald kunnen/mogen worden:
- Gemotoriseerd voortbewegingstoestel;
- Gemotoriseerd rijwiel;
- Bromfiets;
- motorvoertuig.
Artikel 2
Een afschrift van deze beslissing wordt toegestuurd aan de deputatie, de Procureur des Konings, de griffier van de rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk, de griffier van de politierechtbank van Kortrijk, aan de sanctionerende ambtenaren, de bemiddelingsambtenaar, de korpschef van de PZ VLAS en aan de voorzitter van het politiecollege.
Artikel 3
Deze beslissing is onderworpen aan het bestuurlijk toezicht.